inleiding
|
Hieronder stat de gebruikershandleiding mobilofoon testapparaat FUP1DZ van H.G. Neuwirth. Deze is, met een beetje fantasie, ook te gebruiken voor de FUP1DZS.
|
1 - bedieningshandleiding
|
Het mobilofoon testapparaat FUP1DZ kan op drie manieren gevoed worden zoals via: - netspanning; - een ingebouwde batterij; - uitwendige batterij.
1.1 - netspanning Sluit het bijbehorende netsnoer aan op bus Bu1 aan de achterzijde. Zet aan de achterzijde de schakelaar S2 op de stand "Eigen" (eigen voeding) en aan de voorkant schakelaar S1 (Aus, Ein en Laden) in de stand "Ein" (aan). Signaallamp La1 gloeit nu op ter indicatie dat het apparaat is ingeschakeld. Bij gebruik van de netspanning wordt de ingebouwde batterij automatisch opgeladen door middel van druppellading. Om het apparaat uit te schakelen, dient de schakelaar S1 op "Aus" (uit) gezet te worden.
1.2 - interne voeding door batterij Zet aan de achterzijde de schakelaar S2 in de stand "Eigen" (eigen voeding). Zet de schakelaar S1 in de stand "Ein" (aan). Signaallamp La1 gaat gloeien ter indicatie dat het apparaat is ingeschakeld. Door nu de druktoets Ta1 in te drukken wordt de batterijspanning door meter J1 aangegeven. Ligt de aanwijzing tussen de markeringen op de schaalverdeling, dan is meten op de inwendige batterij mogelijk. Met een volle batterij kan men drie à vier uur werken. Zakt de batterijspanning beneden de 10,8 Volt, dan schakelt het apparaat automatisch uit.
1.3 - externe voeding door batterij Zet de schakelaar S2 in de stand "Fremd" ("vreemd") en sluit de batterij op de achterkant aan op de bussen Bu2 en Bu3. Er is een voedingsspanning van 11 - 14 VDC nodig. Let op de polarisatie "+" en "-"! Zet de schakelaar S1 in de stand van "Ein" (aan). Signaallamp La1 geeft nu door het oplichten aan dat het apparaat is ingeschakeld. Door het indrukken van de toets Ta1 wijst meter J1 de werkspanning aan. Ligt de spanning tussen de markeringen, dan is het apparaat te gebruiken. De opgenomen stroom ligt tussen de 1 en 2 Ampère, afhankelijk van de stand van de kristalthermostaat.
1.4 - laden Sluit netspanning aan via het netsnoer op Bu1. Zet de schakelaar S2 in de stand "Eigen" (eigen) en de schakelaar S1 in de stand "Laden". Signaallamp La2 geeft door oplichten aan dat de batterij geladen wordt. Het doven van de signaallamp La2 geeft aan dat de batterij geladen in. Door stabilisatie van de laadspanning op 13,8 Volt, wordt voorkomen dat de batterij beschadigd wordt. Tijdens het laden kan het testapparaat niet gebruikt worden.
|
2 - laagfrequent voltmeter
|
De laagfrequent voltmeter heeft zeven meetbereiken, welke met de schakelaar S5 gekozen kunnen worden. Deze meetbereiken zijn respectievelijk: 10mV, 30mV, 100mV, 300mV, 1V, 5V en 10V. Aan bus Bu3, met een ingangsweerstand van 100 KOhm, wordt het laagfrequentsignaal toegevoerd. Het frequentiebereik loopt van 50 Hz tot 20 KHz. Met toets Ta4 wordt het laagfrequentsignaal naar het meter J1 geschakeld. Voor de meetbereiken 10mV, 100mV, 1V en 10V geldt schaal 3 en voor de meetbereiken 30mV, 300mV en 3V geldt schaal 4.
|
3 - laagfrequent generator
|
Het laagfrequent signaal wordt afgenomen van bus Bu4. De volgende frequenties zijn beschikbaar: 300Hz, 1KHz, 3KHz en 6KHz. Deze frequenties worden net schakelaar S5 ingesteld. De uitgangsspanning wordt gekozen met schakelaar S4. De bereiken zijn: 3mV, 30mV, 300mV (Ri = 40 Ohm) en 3V (Ri = 0-200 Ohm). De tussen liggende waarden worden ingesteld net de potentioneter P1. Is toets Ta5 ingedrukt, dan is de laagfrequentspanning op meter J1 schaal SK4, af te lezen. In deze stand van de toets geeft de teller de laagfrequent waarde aan
|
4 - radiofrequente vermogensmeter
|
Met schakelaar S6 wordt het frequentie bereik gekozen: 25 - 100 MHz of 100-500 MHz. Aan bus Bu5 wordt het zendvermogen toegevoerd. Aan bus Bu7 wordt: - bij aanpassingsmeting de antenne aangesloten; - bij normale vermogensmeting de ingebouwde belastingsweerstand door een kort kabeltje aangesloten (tussen bus Bu6 en Bu7).
Door het indrukken van toets Ta2 wordt op het meter J1‚ schaal SK2‚ het vermogen weergegeven en op de freuqntieteller de frequentie. Het goed functioneren van de teller ie gewaarborgd wanneer het zendvermogen 100 mA of neer bedraagt. De schakelaar S12 moet in de stand "Int" (intern) staan omdat dit een interne opname van de frequentie betreft. Met schakelaar S7 wordt de aanwijzing van de meter J1 voor het heen- of teruggaande vermogen omgeschakeld.
|
5 - zwaaimeter (deviatie)
|
In normale gevallen gebeurd de zwaaimeting over de centrale bus Bu5 in verbinding net de andere metingen. Bij kleine signalen, wanneer het vermogen te laag wordt voor het meten aan de centrale meetbus Bu5, wordt de bus Bu8 gebruikt. Voorzichtig: De maximale ingangsspanning bedraagt hier 1 Volt. De keuze van het frequentiebereik wordt ingesteld net schakelaar S8. De bereiken zijn: 25-30 MHz, 66-80MHz, 140-180MHz en 400-470MHz. Let op! 66-88 en 140-180MHz is in dezelfde stand van de schakelaar. Het kan dus zijn dat u omroepstations hoort bij het meten aan apparatuur op de 2-meterband. De frequentie afstemming wordt net afstemknop FA1 gedaan waarbij de frequentie op de schaal SK5 wordt afgelezen. De frequentie moet zo afgestemd worden dat de wijzer van meter J2 op "fo" staat en op meter J3 het rode ijk teken "HF - Ko" wordt aangewezen. Het rode "HF - Ko" ijk teken wordt met de potentiometer P2 ingesteld. Met de schakelaar S10 wordt het meetbereik van de zwaai gekozen: 5 KHz of 25 KHz. Met de schakelaar S9 kan op positieve (+) of negatieve (-) zwaaiaanwijzing geschakeld worden. Door het indrukken van toets Ta3 wordt op meter J1, schaal SK1, de gezeten zwaai aangegeven. De frequentieteller geeft gelijktijdig het gedemoduleerde laagfrequentsignaal aan. (Schakelaar S12 staat op "Int".) Het gedemoduleerde laagfrequentsignaal kan van de meetuitgang via bus Bu9 worden afgenomen om bijvoorbeeld op een oscilloscoop zichtbaar gemaakt te worden. Men kan deze laagfrequent spanning ook meten op meter J1. Hiervoor moet een kabeltje worden aangebracht tussen Bu9 en Bu3. Met de potentiometer P3 kan de controle luidspreker, die zich aan de linkerzijde van de kast bevindt, worden ingeschakeld en het volume geregeld worden.
|
6 - frequentieteller
|
Het de schakelaar S12 wordt de functie en de ingang van de teller omgeschakeld. In de stand "Int" wordt de teller via de druktoetsen gestuurd. In de stand 10 - 500mA" is de bus Bu11 aangesloten. Op deze bus nog de maximale ingangsspanning van 2V niet overschreden worden. In de stand 10Hz-50MHz is de bus Bu10 aangesloten. Het de potentiometer P4 wordt de gevoeligheid ingesteld. De ingangsimpedantie ligt voor dit bereik met 100KOhm en een parallel capaciteit van 100pF zeer hoog. Door deze hoge ingangsweerstand wordt de meetschakeling nauwelijks beïnvloed. Zou er toch beïnvloeding ontstaan, dan kan een demping in serie geschakeld worden waardoor de gevoeligheid terug loopt. Daar de gevoeligheid met +/- 10mV zeer hoog is, zal het ongevoeliger worden in de praktijk nauwelijks merkbaar zijn. Voor deze ingang is een regelaar voor de gevoeligheid toegepast. Ondanks dat er in de gevoeligste stand (potentiometer met de klok mee) zeer grote signalen verwerkt kunnen worden, is het toch aan te bevelen de ingangsregelaar zo ver mogelijk terug te draaien (potentiometer tegen de klok in). De invloed van stoorsignalen wordt hierdoor tot op het minimum beperkt.
meettijd en frequentieaflezing Het de meettijdenschakelaar S11 kunnen twee meettijden, namelijk 0,1 en 1 seconde ingesteld worden. De meettijd zorgt voor het wissen van de aanwijzing en wordt met de gewenste nauwkeurigheid gemeten. Gelijktijdig met de meettijdschakelaar S11 wordt ook de decimale punt van de frequentie aflezing geschakeld. De frequentie aflezing is dan in KHz. Om bijvoorbeeld een toonfrequentie van 1000Hz te meten zijn er de volgende mogelijkheden: - meettijd 0,1s aflezing maakt 1,00 KHz; - meettíjd 1s aflezing 1.000KHz. Naar de hogere frequenties toe vindt de nauwkeurigheid zijn natuurlijke begrenzing door de eigen nauwkeurigheid van de tijdbasis. Bij een tijdbasisnauwkeurigheid van 1x10^-6 kan een frequentie van 10MHz natuurlijk alleen op 10Hz en een van 50MHz op 50Hz nauwkeurig gemeten worden. Bij de uitvoering met een kristaloven wordt de nauwkeurigheid 1x10^-7, waardoor de afwijking respectievelijk 1Hz en 5Hz is. Het laatste cijfer van de teller kan +/- 1 afwijken van de uitlezing. Wordt de frequentie op de ingang Bu11 (10-500MHz) gemeten dan verslechterd de uitlezing door de vóórdelers met een factor tien. In verband met de eigen nauwkeurigheid is een betere uitlezing niet mogelijk. Met de schakelaar S11 wordt de meettijd tussen 0,1 en 1 seconde gekozen. Bus Bu12 dient voor de stroomverzorging bij gebruik van een testkabel. De kabel wordt voornamelijk op de bus Bu11 aangesloten.
|
6 - frequentieteller
|
Het de schakelaar S12 wordt de functie en de ingang van de teller omgeschakeld. In de stand "Int" wordt de teller via de druktoetsen gestuurd. In de stand 10 - 500mA" is de bus Bu11 aangesloten. Op deze bus nog de maximale ingangsspanning van 2V niet overschreden worden. In de stand 10Hz-50MHz is de bus Bu10 aangesloten. Het de potentiometer P4 wordt de gevoeligheid ingesteld. De ingangsimpedantie ligt voor dit bereik met 100KOhm en een parallel capaciteit van 100pF zeer hoog. Door deze hoge ingangsweerstand wordt de meetschakeling nauwelijks beïnvloed. Zou er toch beïnvloeding ontstaan, dan kan een demping in serie geschakeld worden waardoor de gevoeligheid terug loopt. Daar de gevoeligheid met +/- 10mV zeer hoog is, zal het ongevoeliger worden in de praktijk nauwelijks merkbaar zijn. Voor deze ingang is een regelaar voor de gevoeligheid toegepast. Ondanks dat er in de gevoeligste stand (potentiometer met de klok mee) zeer grote signalen verwerkt kunnen worden, is het toch aan te bevelen de ingangsregelaar zo ver mogelijk terug te draaien (potentiometer tegen de klok in). De invloed van stoorsignalen wordt hierdoor tot op het minimum beperkt.
meettijd en frequentieaflezing Het de meettijdenschakelaar S11 kunnen twee meettijden, namelijk 0,1 en 1 seconde ingesteld worden. De meettijd zorgt voor het wissen van de aanwijzing en wordt met de gewenste nauwkeurigheid gemeten. Gelijktijdig met de meettijdschakelaar S11 wordt ook de decimale punt van de frequentie aflezing geschakeld. De frequentie aflezing is dan in KHz. Om bijvoorbeeld een toonfrequentie van 1000Hz te meten zijn er de volgende mogelijkheden: - meettijd 0,1s aflezing maakt 1,00 KHz; - meettijd 1s aflezing maakt 1,000KHz. Naar de hogere frequenties toe vindt de nauwkeurigheid zijn natuurlijke begrenzing door de eigen nauwkeurigheid van de tijdbasis. Bij een tijdbasisnauwkeurigheid van 1x10^-6 kan een frequentie van 10MHz natuurlijk alleen op 10Hz en een van 50MHz op 50Hz nauwkeurig gemeten worden. Bij de uitvoering met een kristaloven wordt de nauwkeurigheid 1x10^-7, waardoor de afwijking respectievelijk 1Hz en 5Hz is. Het laatste cijfer van de teller kan +/- 1 afwijken van de uitlezing. Wordt de frequentie op de ingang Bu11 (10-500MHz) gemeten dan verslechterd de uitlezing door de vóórdelers met een factor tien. In verband met de eigen nauwkeurigheid is een betere uitlezing niet mogelijk. Met de schakelaar S11 wordt de meettijd tussen 0,1 en 1 seconde gekozen. Bus Bu12 dient voor de stroomverzorging bij gebruik van een testkabel. De kabel wordt voornamelijk op de bus Bu11 aangesloten.
|
7 - meetzender
|
frequentie instelling Het de schakelaar S13 wordt het frequentiebereik gekozen. De frequentie afstemming geschied door afstemknop FA2, die als fijn/grof regeling is uitgevoerd. In uitgetrokken toestand is de afstemming bijzonder nauwkeurig. Bovendien kan met de regelaar P4 de frequentie +/- 20KHz traploos verstemd worden. Bij het indrukken van toets Ta6 geeft de teller de meetzenderfrequentie aan. Verder wijst meer J1 de bovenspanning van het meetzendersignaal aan, dat automatisch constant gehouden wordt en steeds in het bereik van het rode merkteken moet liggen.
modulatie instelling De modulatie van de meetzender kan met de ingebouwde laagfrequent generator of extern gebeuren. Bij externe modulatie moet de schakelaar S4 in de stand "Fremd" ("vreemd") gezet worden en het laagfrequentie signaal moet aan bus Bu4 worden toegevoerd. Voor een zwaai van 5KHz of 25 kHz‚ afhankelijk van de stand van de schakelaar S14, is een laagfrequent spanning van 3,2V nodig. Bij interne modulatie moet de schakelaar S4 in de stand 3mV‚ 30mV‚ 300mV of 3V staan. Met de schakelaar S5 wordt de modulatiefrequentie gekozen. Bij het indrukken van toets Ta5 geef de frequentieteller de frequentie aan van de interne of externe modulatiefrequentie. Op meter J1, schaal SK1‚ wordt de frequentiezwaai aangegeven. Met de schakelaar S14 wordt het meetbereik van de zwaai gekozen, 0-5KHz of 0-25KHz. Tussenliggende waarden worden bij interne modulatie ingesteld met de regelaar P1 en bij externe modulatie geschiedt dit door de modulatiespanning te regelen. De spanning wordt afgelezen op meter J1‚ schaal SK1.
instellen van de hoogfrequent uitgangsspanning Het uitgangssignaal van de meetzender wordt met de tweetraps HF-spanningsdeler S15 en de continu deler P5 ingesteld. Beide delers hebben een demping van 60dB. De gewenste uitgangsspanning kan hiermee eenvoudig van de geijkte schaal van P5 in uV of mV waarden worden ingesteld, afhankelijk of de schakelaar S15 op uV of mV geschakeld wordt. Hierbij in het nog belangrijk van welke bus het uitgangssignaal wordt afgenomen. Met de schakelaar S16 wordt het meetzender uitgangssignaal op bus Bu6 of op bus Bu13 geschakeld. Bij het werken aan de centrale bus Bu5, wat in de praktijk het meeste zal voorkomen, wordt de waarde van de HF-uitgangsspanning direct afgelezen van de schaal P5. Op bus Bu13 staat echter een tien maal hogere uitgangsspanning, zodat de afgelezen waarde van P5 met tien vermenigvuldigd dient te worden. De aangegeven waarden gelden alleen indien de HF-uitgangen zijn afgesloten met 50Ohm. Wordt de bus Bu6 met Bu7 doorverbonden, dan komt het uitgangssignaal van de meetzender aan de centrale bus Bu5 te liggen.
|
|